Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0164

Datum uitspraak2003-08-01
Datum gepubliceerd2003-08-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303829/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij uitspraak van 13 juni 2002 heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) - voorzover thans van belang - het tegen een, vanwege de Rijksuniversiteit Groningen afkomstige, beslissing op bezwaar van 23 mei 2002 gericht beroep van verzoeker gegrond verklaard en die beslissing vernietigd.


Uitspraak

200303829/2. Datum uitspraak: 1 augustus 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 28 mei 2003 in het geding tussen: verzoeker en de directeur van het onderwijsinstituut van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. 1. Procesverloop Bij uitspraak van 13 juni 2002 heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) - voorzover thans van belang - het tegen een, vanwege de Rijksuniversiteit Groningen afkomstige, beslissing op bezwaar van 23 mei 2002 gericht beroep van verzoeker gegrond verklaard en die beslissing vernietigd. Bij brief van 27 augustus 2002 heeft de directeur van het onderwijsinstituut van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de directeur) aan verzoeker - onder meer - medegedeeld dat die faculteit in de nu ontstane situatie niet bij machte is om hem de mogelijkheden te bieden de opleiding Geneeskunde voort te zetten zoals de rechtbank in haar uitspraak heeft bepaald, doch dat er twee andere mogelijkheden voor een dergelijke voortzetting openstaan. Bij uitspraak van 28 mei 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het tegen de brief van 27 augustus 2002 door verzoeker ingestelde beroep kennis te nemen. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 12 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 juli 2003. Bij laatstgenoemde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, en het bestuur van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Jaarsveld, medewerker van de afdeling Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken van die universiteit, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. De brief van de directeur van 27 augustus 2002 houdt verband met het streven van verzoeker om te worden ingedeeld voor het volgen van een aantal co-assistentschappen in het kader van de opleiding Geneeskunde. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard van het tegen die brief ingestelde beroep kennis te nemen, omdat die brief naar haar oordeel niet kan worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar of een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Daargelaten of in deze zaak sprake is van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, worden verzoeker in de brief van de directeur mogelijkheden in overweging gegeven die alsnog tot het door hem vervolgen van de opleiding kunnen leiden. Verder is gebleken dat inmiddels de decaan van de faculteit, namens het bestuur daarvan, op 2 juli 2003 een hernieuwde beslissing op bezwaar heeft genomen. 2.3. Onder die omstandigheden is thans geen sprake van een spoedeisend belang dat aanleiding geeft voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen. 2.4. Ook voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schuurman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2003 282.